Column details

Onderzoek te velde

Ik vroeg nog aan haar: "Weet je zeker dat je het hier wilt doen?", maar haar jeugdige vastberadenheid stond haar in de weg: "Ja, hoor!". We bevonden ons in een driepersoonskamer op de verpleegafdeling, met alle bedden bezet en ook nog eens bezoek. "Vooruit dan maar". "Als u een cijfer moet geven voor de medische hulp, wat zou dat dan zijn?". Ik was tevreden, dus een 7. De nieuwe (weliswaar tijdelijke) OK’s waren hypermodern en efficiënt, maar het was wel een beetje jammer dat de ruimte op de benedenverdieping nog verhuurd moest worden. Nog steeds overigens.

"En een cijfer voor de verpleging?" Oei, nu werd het moeilijk. Mijn nachtje in het ziekenhuis vanwege een kleine ingreep in mijn voet, was mij niet best bevallen. Dat begon al bij binnenkomst. Vrolijk meldde de verpleegster, nadat zij mij in een operatiehemd had gehesen dat ‘de vorige patiënt ook een half uur eerder aan de beurt was, dus dat zou voor mij ook wel gelden’. Opgewekt begon ik aan het wachten. Helaas duurde dat niet een kwartiertje, maar bijna twee uur. Inmiddels kwamen de heren- en damesverplegers/-medewerkers van het ziekenhuis zich allemaal persoonlijk voorstellen, leek het wel. En allemaal met voornaam. Na ruim anderhalve dag heb ik zeker 40 mensen ontmoet waarvan ik alleen van de laatste de naam nog weet. Vooral na terugkomst van de OK stapelden de, ik zal maar zeggen gebeurtenissen, zich op. De orthopeed die mij behandelde gaf aan dat ik die middag weer naar huis kon, maar dat er dan wel eerst een gipsvoetje gezet moest worden. Eénmaal terug op de afdeling hoorde of zag ik niets gebeuren zodat ik maar zelf op informatie uitging. De alleraardigste (dat dan weer wel!) verpleegster meldde mij doodleuk dat ik helemaal niet naar huis kon omdat de gipskamer (16.30 uur!!) inmiddels was gesloten. Mijn vraag of het dan maar verstandig was om als je in ons dorp iets brak dit dan wel vóór 16.30 uur te plannen kon ze niet waarderen. Kortom, ik mocht blijven en dan zou de volgende ochtend het gipsvoetje wel gezet worden.

Die nacht werd een aaneenschakeling van bizar lawaai. Was het niet mijn buurman, die, om het netjes te zeggen ‘met buitengewoon veel energie bleek te kunnen slapen’, dan was het wel de constant rinkelende telefoon op de balie in het midden van de afdeling. Ook bleken de verplegers van andere meer eigentijdse communicatiemiddelen verstoken. Ergens in die nacht hoorde ik een zuster over de gang gillen: "Ina! Kom je hier helpen!". Als iemand me had gezegd dat we terug waren in de 60'er of 70'er jaren had ik het direct geloofd.

De volgende morgen begint met een bijzonder vriendelijk uitgesproken en mogelijk zelfs welgemeend: "En, hebben we goed geslapen?". Waarna in één moeite door aan mij wordt medegedeeld ‘dat geprobeerd wordt mij morgen in te plannen bij de gipskamer’. Vriendelijk, maar beslist maak ik de jongedame duidelijk dat daar toch geen sprake van kan zijn en verzoek haar eraan te gaan werken dat dit toch vanochtend gaat gebeuren. Ze gaat op onderzoek uit en komt een half uurtje later terug met de mededeling ‘dat ze nu hun best gaan doen om mij er vandaag tussen te plannen’. Op mijn vraag wàt ik nu weet, valt ze stil: "Eigenlijk nog niks hè?" Uiteindelijk word ik twee uur later geholpen omdat ik, laat ik het vriendelijk verwoorden, ‘enige druk heb uitgeoefend’.

Hoe anders kan het ook: enige tijd geleden onderging ik een bodyscan (ik ben de 50 inmiddels voorbij…) in een Duits ziekenhuis. Zo op het eerste gezicht een oud en obsoleet gebouw. Maar de charmante en allervriendelijkste Nederlandse dame van die organisatie slaagde erin me binnen vier uur door en langs allerlei onderzoeken te laveren. Het boek dat ik had meegenomen om wachttijden te veraangenamen had ik niet eens nodig! De dame stelde mij frequent op de hoogte van de vorderingen en wat de volgende stap zou zijn en hoeveel tijd dat zou vergen. Wat een, ondanks de omgeving, verademing. Het kan dus toch?!

En dat maakt mijn vak zo verdraaid boeiend: wat is nou de rol van het vastgoed in dit soort situaties? Je hebt dus kennelijk helemaal geen hypermodern gebouw met eigentijdse faciliteiten nodig om tevreden klanten te hebben. Als we dit inzicht doortrekken ontstaan er allerlei spannende vergezichten: als je al (om maar wat te noemen) frontaal klassikaal onderwijs geeft, heb je daar dan een schoolgebouw voor nodig? Of anders: de socialiserende en vormende functie van onderwijs (het met elkaar leren verkeren), hebben we dáár per sé een schoolgebouw voor nodig? Als tijdens noodsituaties in no time tijdelijke ziekenhuizen uit de grond gestampt kunnen worden, hebben we dan hier nog permanente ziekenhuisgebouwen nodig? CREM dwingt ons constant en consequent te denken vanuit te realiseren verbeteringen en/of besparingen. Als we vanuit dit perspectief naar de wereld van ons maatschappelijk vastgoed kijken is er nog een wereld te winnen, denk ik maar zo….